Pagina's

vrijdag 16 november 2012

Europese Commissie niet warm voor prijsbevriezing

Op 15 november stelde de Europese Commissie de mededeling "Making the internal energy market work" voor. In de mededeling maakt de Commissie enerzijds een stand van zaken op van de interne markt voor gas en elektriciteit en lijst ze anderzijds pijnpunten op die een diligente marktwerking in de weg staan. De mededeling gaat vergezeld van de landenrapporten die de situatie van elke lidstaat bespreken.

Voor België stelt de Europese Commissie vast dat de concentratie op de productiemarkt een reden tot bezorgdheid is nu nog steeds 70% van alle capaciteit in handen is van de incumbent. Wat betreft de retailmarkt oordeelt de Commissie dat de mededinging relatief zwak is, maar dat het switchgedrag (voor  elektriciteit bepaald op 10% en voor gas op 11,2%) toeneemt. Ze wijst er echter op dat maatregelen zoals een prijsbevriezing, die nieuwkomers op de markt disproportioneel treffen, zo snel mogelijk moeten teruggedraaid worden, omdat ze de een negatieve impact hebben op mededinging en op investeringen.

Een meerderheid van de Europese lidstaten kent een of andere vorm van prijsregulering. De Commissie is van mening dat prijsregulering voor alle consumenten (huishoudens en KMO's) moet stoppen. Dit betekent echter niet dat kwetsbare afnemers niet beschermd zouden moet worden. De Commissie is van mening dat deze meer gebaat zijn met begeleiding omtrent energiebesparing dan met louter financiële maatregelen.

In België geldt een prijsbevriezing voor variabele energiecontracten van huishoudelijke klanten en KMO's. De prijsbevriezing bestaat uit een verbod om variabele tariefformules te indexeren gedurende 9 maanden. De wet van 8 januari 2012 houdende wijziging van de elektriciteits- en de gaswet bepaalt hierover dat vanaf 1 april 2012 tot en met uiterlijk 31 december 2012 de opwaartse indexering van de variabele energieprijs voor de levering van elektriciteit en van aardgas, verboden is, in zoverre deze de initiële grens overschrijdt die is vastgesteld op basis van de indexeringsparameters van de leveranciers op 1 april 2012 en in zoverre de CREG de indexeringsparameters voor een contracttype met variabele energieprijs niet heeft gevalideerd.

Over de prijsbevriezing heeft de staatssecretaris bevoegd voor energie op 6 november nog in de Commissie Bedrijfsleven van het Federaal Parlement gezegd:

Prijsbevriezing is een heel tijdelijke en doelgerichte maatregel die ons toelaat de hervorming van de variabele parameters te realiseren.

Ook de minister bevoegd voor economie had op 14 februari daarover hetzelfde gezegd in de Commissie Bedrijfsleven:

U weet dat onze wetgeving een dergelijke indexering sowieso kritisch bekijkt. We willen dat dus voorlopig stopzetten. Die indexeringen zijn de voorbije twee jaar te sterk geweest. We moeten ervoor zorgen dat we binnen negen maanden beschikken over een nieuwe indexeringsformule.
We moeten eerlijk zijn, voor die nieuwe indexeringsformule vraagt de CREG negen maanden. We zullen die dan goedkeuren. Het is logisch dat er in de wetgeving daarvoor eventueel wat richtlijnen worden opgenomen.

De uiteindelijke bedoeling van de regering lijkt dan ook vooral de omkadering van de variabele energieprijzen te zijn. Op grond van de elektriciteits- en gaswet legt de Koning, na voorstel van de CREG, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria vast met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminataire criteria en de werkelijke bevooradingskosten vertegenwoordigen.

De CREG publiceerde haar voorstellen voor gas en elektriciteit op 1 augustus 2012 op haar website, samen met haar ontwerpvoorstellen voorgesteld ter consultatie, de ontvangen antwoorden en de consultatieverslagen gas en elektriciteit. Op grond van deze voorstellen zullen alvast de variabele energieformules heel eenduidig worden in de markt: indexeringsparameters mogen enkel fluctueren op basis van werkelijke bevoorradingskosten (niet personeelskosten, afschrijvingen, exploitatiekosten) en ze mogen enkel berekend worden op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Europese gas- of elektriciteitsmarkt.

Ondertussen is het voorstel van de CREG nog steeds niet vastgelegd in een besluit overlegd in de ministerraad. De vraag kan gesteld worden welke de beleidsruimte is van de Koning ten aanzien van een voorstel van de CREG.  De elektriciteits- en gaswet hanteren twee verschillende mogelijkheden terzake: de Koning die handelt "na advies" van de CREG of de Koning die handelt "op voorstel" van de CREG. De CREG is steeds van mening geweest dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen beiden. Zo schreef de CREG in haar advies met betrekking tot een ontwerp van koninklijk besluit tot wijzing van het koninklijk besluit van 20 december 2000 met betrekking tot de domeinconcessies:


De CREG wees er al herhaaldelijk op dat het onderscheid tussen deze adviserende
bevoegdheid en de bevoegdheid om voorstellen te verstrekken meerdere gevolgen heeft. In een procedure “na advies” komt het initiatiefrecht toe aan de persoon die het advies moet inwinnen en neemt deze laatste in alle gevallen een beslissing ongeacht het advies dat hij krijgt. Hij kan het advies ofwel volgen ofwel naast zich neerleggen. Bovendien moet het advies steeds worden uitgebracht, ongeacht de draagwijdte. Indien men hem aanbeveelt om de concessie niet toe te kennen, kan hij er niettemin toch één toekennen. In een procedure “op voorstel” komt het initiatiefrecht daarentegen toe aan de persoon die het voorstel moet doen. De persoon die beslist, kan geen concessie toekennen, zolang men hem niet voorstelt om er een toe te kennen. Een voorstel om een concessie toe te kennen, verplicht hem evenwel niet om deze effectief toe te kennen vermits hij deze kan weigeren.


Ondertussen resten er nog 6 weken tot 1 januari 2013. Op 1 januari 2013 zal artikel 20bis § 2 van de elektriciteitswet en artikel 15/10bis § 2 van de gaswet in werking treden. Dit betekent dat de variabele energieprijzen steeds de eerste dag van een trimester kunnen geïndexeerd worden. De leveranciers moet envervolgens binnen de 5 dagen een overzicht bezorgen aan de CREG van de wijze waarop de variabele energieprijs werd aangepast. De CREG moet dan vaststellen of de indexeringsformule correct werd toegepast en of de formule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is. Als de exhaustieve lijst niet is vastgesteld zal de CREG alvast deze beoordeling niet kunnen maken.


Onze eerdere berichten over prijsregulering:
Tariefbevriezing in gespuide regulatoire mist
Nieuwe versie prijsregulering: overzicht en sancties
Prijsregulering (bis): het vergeten artikel 23ter elektriciteitswet en 15/14ter gaswet
Prijsregulering voor elektriciteits- en gasleveringen slechts onder strikte voorwaarden



Share/Bookmark

vrijdag 9 november 2012

Grondwettelijk Hof verplicht minimumsteun ook voor grote installaties

De grote producenten van elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen kregen met het arrest nr. 2012/135 van het Grondwettelijk Hof van 30 oktober 2012 een bijkomende subsidiëring in de schoot geworpen. Het Hof besliste dat de minimumsteun die de distributienetbeheerders moeten betalen voor groenestroomcertificaten ook moet betaald worden door de transmissienetbeheerder Elia.

Stora Enso, een internationale papierproducent, bouwde in haar vestiging in Gent in 2003 een biomassainstallatie van 55 MW. In 2010 kwam er een 125 MW WKK-installatie bij. Beide installaties lijken te zijn aangesloten op het transmissienet van Elia.

Als producent van hernieuwbare energie die aangesloten is op het transmissienet van Elia, kan zij voor de groenestroomstroomcertificaten enkel maar de minimumsteun ontvangen zoals die vastgelegd is door de federale overheid (20 euro per certificaat). Op de veel gunstigere steun die de concurrenten op het distributienet kunnen krijgen (80 euro per groenestroomcertificaat), heeft Stora Enso geen recht.

Wanneer het Vlaams Parlement de ganse steunregeling voor hernieuwbare energiebronnen herzag met het decreet van 6 mei 2011, zag Stora Enso een kans om de ongelijke behandeling voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof. Met de nieuwe regeling werd de minimumprijs voor groenestroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd op basis van biomassa opgetrokken tot 90 euro per certificaat. De termijn om de vernietiging van de steunregeling te vragen was volgens Stora Enso nog niet verstreken (ook al bestond die regeling al sinds 2004), omdat de decreetgever in 2011 “zijn wil heeft getoond om opnieuw te legifereren”. Het Grondwettelijk Hof aanvaardde die stelling.

Het middel waarop Stora Enso haar vernietigingsberoep baseerde was eenvoudig en direct: door voor de groenestroomcertificaten die toegekend werden aan elektriciteit opgewekt in installaties die aangesloten waren op het transmissienet niet in een minimumsteunregeling te voorzien, schendt het Energiedecreet het gelijkheidsbeginsel, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De Vlaamse overheid verweerde zich niet door te verwijzen naar de bestaande federale steunregeling. Die federale regeling bestond al voor de Vlaamse. Artikel 7, § 1, van de Elektriciteitswet machtigt de Koning om Elia te verplichten “groenestroomcertificaten afgeleverd door de federale en gewestelijke overheden aan te kopen tegen een minimumprijs”. Van die mogelijkheid heeft de Koning gebruik gemaakt met het koninklijk besluit van 16 juli 2002.

Zulk verweer zou in ieder geval weinig overtuigend geweest zijn. Enerzijds zou de Vlaamse overheid daarmee aanvaarden dat een belangrijk onderdeel van haar bevoegdheid over hernieuwbare energie ook federaal geregeld kan worden. Het behoud van de federale steunregeling werd trouwens eerder al vanuit bevoegdheidsrechtelijk perspectief in vraag gesteld. In een niet-gepubliceerde studie van 15 april 2010 , waarnaar de CREG verwijst in haar Studie van 20 mei 2010 komt de CREG tot onder meer de volgende conclusie:

“In de mate dat het Koninklijk Besluit van 16 juli 2002 een ondersteuningsmechanisme voorschrijft waarbij Elia verplicht wordt om groenestroomcertificaten aan te kopen die afgeleverd worden met toepassing van elektriciteitsdecreten en –ordonnanties, moet dit als strijdig bevonden worden met artikel 6, §1, VII, eerste lid, f), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. De federale overheid is hiervoor niet bevoegd. Het ondersteuningsmechanisme zoals dit nu op federaal niveau is uitgewerkt in het koninklijk besluit van 16 juli 2002, overschrijdt dus de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat en de Gewesten behalve voor offshore windenergie.”
Daarnaast is de Vlaamse steunregeling er gekomen omdat het Vlaams Parlement vond dat de federale regeling niet voldeed “omdat een koninklijk besluit onvoldoende rechtszekerheid biedt als opbrengstgarantie”. Een decretale verankering zou die zekerheid wel bieden.

Het Vlaams Parlement verwees wel naar de ‘cascadering’ van de tarieven om de verschillende behandeling te verantwoorden:
“Volgens de Vlaamse Regering is de aansluiting op het distributienet dan wel op het transmissienet niet zonder gevolgen. Gelet op de cascade van de tarieven en de omstandigheid dat ook de transmissiekosten worden verrekend in de kosten voor het gebruik van het distributienet, dragen de klanten op het laagspanningsnet ongeveer 80 pct. van de kosten, terwijl de gebruikers van het transmissienet veel minder bijdragen. Om die reden zou het niet kennelijk onredelijk zijn dat de decreetgever ten aanzien van de exploitanten aangesloten op het transmissienet niet heeft voorzien in een regeling inzake de minimumwaarde van de groenestroomcertificaten en de warmtekrachtcertificaten. De minimumsteun is immers gebaseerd op de zogenaamde « onrendabele top », zijnde het steunniveau dat, rekening houdend met de andere premies en tegemoetkomingen, nodig is om de potentiële investeerder in hernieuwbare energie een redelijk rendement te bieden. De te betalen tarieven zouden een invloed hebben op de onrendabele top. Bovendien zou de verplichting voor de transmissienetbeheerder om certificaten aan te kopen, gelet op het cascadesysteem ook tot bijkomende kosten leiden voor de distributienetbeheerders. Finaal zouden die kosten worden doorgerekend aan de eindgebruiker. Tot slot zijn het vooral de industriële groenestroomproducenten die voldoende groot zijn om rechtstreeks op het transmissienet te worden aangesloten, zodat de verplichting voor de transmissienetbeheerder om hun certificaten over te nemen, een grote impact zou hebben op de transmissie- en distributietarieven.”
Het Grondwettelijk Hof was niet overtuigd:
“B.5.2. Hoewel dat systeem, in de mate waarin het een rol speelt, kan rechtvaardigen dat de minimumsteun voor hernieuwbare energie geïnjecteerd in het transmissienet lager ligt dan de minimumsteun voor hernieuwbare energie geïnjecteerd in het distributienet, kan het niet rechtvaardigen dat voor de hernieuwbare energie geïnjecteerd in het transmissienet geen enkel recht op minimumsteun bestaat.”
Het Hof vernietigde de bepalingen van het Energiedecreet die de minimumsteun regelen, in zoverre de daarin opgenomen verplichtingen niet van overeenkomstige toepassing zijn op de transmissienetbeheerder:
“B.4.4. Installaties die zijn aangesloten op het distributienet, verschillen in wezen nochtans niet van installaties die zijn aangesloten op het transmissienet. Beide installaties zijn immers gelegen in het Vlaamse Gewest, produceren hernieuwbare energie op grond van dezelfde technologieën en wekken bijgevolg energie op die even duurzaam is.”
Het Hof besliste wel om de gevolgen van de vernietiging te handhaven. De decreetgever moet een nieuwe inclusieve regeling uitwerken uiterlijk op 1 juli 2013.

De decreetgever had al een nieuwe regeling uitgewerkt met het decreet van 13 juli 2012. Een nieuwe § 2/1 van artikel 7.1.6 bepaalt:
“De [transmissie]netbeheerder (…), kent voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013 en die aangesloten zijn op het transmissienet, een minimumsteun toe van 93 euro per overgedragen groenestroomcertificaat dat werd toegekend ter uitvoering van artikel 7.1.1, § 2. (…)”
Het spreekt voor zich dat ook die nieuwe bepaling een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt. Er valt, op basis van het arrest van het Grondwettelijk Hof, niet in te zien waarom de minimumsteun voor installaties aangesloten op het transmissienet enkel zou gelden voor de installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013.






Share/Bookmark